Er was eens een Ei
dat had de hik
het hopste in de pan
Koud dompelbad
Aggut, zei hij
daar schrik ik toch wel van
Door al die hitte
was hij benauwd
trok uit zijn warme jas
Zijn troon een dop
in sneeuwwit hemd
verlost van ’t hete gas
Ineens een mes
meedogenloos
sneed zo zijn kop eraf
En in een hap
ging Eiermans
al naar zijn eimansgraf
Vanuit de maag
riep onze vriend
Geniet en wees tevree
mijn wraak is zout
-cholesterol-
ik neem je met me mee
Man liep rood aan
greep naar zijn hart
en zakte toen ineen
Luid toegejuicht
door Eiervrouw,
al was ze wel alleen
Maar niet getreurd
uit een goed nest
een scharrel opgedaan
Eind goed al goed
stond aan haar zij
een stoere knappe haan