Zomervakantie 2022 voelt een beetje gammel. Of ben ik het die gammel is, en projecteer ik slechts mijn eigen gevoelens?
De eerste vakantieweek begint met werken (ja, ik spoor niet), gevolgd door migraine en… verder niks, dat vat het eigenlijk wel samen.
De week erna is gelukkig veel leuker en eindelijk voelt het als vakantie! De geweldige schrijfervaring met een schrijfmaatje; Indian Summer, die mij mee uit rijden neemt; een zonnige proefdag bij brouwerij Frontaal, waar ik een zalige stout proef met tonen van chocolade en koffie, plus nip aan een drankje dat – echt waar – ‘Marion’ heet en eigenlijk geen bier maar mede (honingdrank) is; op bezoek bij een tante, omringd door wespen en paarden; een inspirerende coachcall. En lezen, heerlijk lezen en uitrusten. Ik geniet en voel de spanning zakken.
Maar dan arriveert vakantieweek 3. Maandagavond overal spierpijn en doodmoe. Zo gek deed ik toch niet op het paard? Ik trek het niet meer en ga vroeg naar bed. In het holst van de nacht word ik overvallen door buikkrampen. Ze golven door mijn hele lijf en banen zich een weg naar buiten, maakt niet uit hoe. Maakt ook niet uit hoe lang. En zo breng ik de volgende vier dagen door, met als metgezel een fikse buikgriep. Verdere details mag je zelf invullen. Yoghurt en fruit houden me min of meer overeind, tenminste genoeg om me van bed naar bank en weer terug te brengen.
Het moge duidelijk zijn waar mijn gammelheid vandaan komt.
En dan is het zaterdag, de dag dat we worden verwacht in Andijk in Noord-Holland. Voor het eerst eet ik vast voedsel in de vorm van knäckebröd. ‘Denk je dat je reis aankunt?’ Als ik stoer knik, sleept Victor mijn met veel zweet en beven ingepakte koffer naar beneden en brengt hem naar de auto. Ik glijd naast hem en sluit mijn ogen. Vamos!
De zon schijnt, we zoeven over het asfalt en ik ontspan. Over maximaal twee uurtjes zijn we bij ons huisje. Life is good. Dan knipperende waarschuwingsborden, die ons manen de snelheid te matigen tot 70 en dan 50 km/u. Dat laatste getal is alleen om je te stangen. Gegarandeerd dat je nooit zo snel rijdt als 50 je monter aanmoedigt om gas te geven, omdat een blikkerende stroom van vehikels je de weg verspert. Het is file, en niet zomaar een file: een vol uur oponthoud voor de brug van Gorkum. En waar ik al die tijd bang voor ben, gebeurt natuurlijk: de buikkrampen komen terug.
Niks zeggen, niet aan denken. Tien minuten later parelen zweetdruppels op mijn voorhoofd. Mijn onrustig over mijn buik dwalende handen zeggen Victor genoeg. ‘Zoek het dichtstbijzijnde tankstation,’ raadt hij me aan, ‘dan gaan we daar naar toe.’ Jongens toch, weet je hoe ver een afslag is die 1.2 km verderop ligt, als je stilstaat? Geloof me: heel ver weg. Haast te ver weg. Intussen rijden auto’s ons rechts voorbij, over de vluchtstrook. Mijn partner werpt een blik op me en vraagt of wij… ‘Al is het een boete van honderden euro’s,’ vult hij aan. Ik schud mijn hoofd en concentreer me op het dichtknijpen van mijn ogen. De pijn is fel en knijpt met interne vingers in mijn ingewanden. Gewoon negeren dat kreng. Niks aan de hand, komt goed, keep breathing.
De minuten tikken voorbij en de afslag komt tergend langzaam in zicht. Als het nog ongeveer 50 meter is, sis ik ‘Gaan, nu!’ Dat kleine stukje zal iedereen ons vergeven, toch? Victor rijdt voorzichtig over de witte streep. Hij geeft gas en ik haal opgelucht adem. ‘Hmm, ik zie zwaailichten achter ons,’ merkt hij nuchter op.
Jezuschristusnogantoe! Verschrikt ga ik rechtop zitten en tuur in de spiegel. Hoe dan?! Het lijkt wel een film die vertraagd wordt afgespeeld. Dan draait een andere auto de vluchtstrook op en ontneemt ons het zicht op de dreigende lichten. ‘Gassen met dat ding.’ Ik wil geen obstructie zijn van een hulpdienst. Bovendien is de vakantie al duur genoeg zonder een bekeuring.
Stoplichten leiden ons naar links en in een normaal tempo rijden we over de provinciale weg, terwijl de tegenliggers zich aansluiten tot een slang, allemaal kien om de snelweg op te draaien. Met het raam wagenwijd open echo ik Google maps en geef Victor rij-aanwijzigingen. Het tankstation ligt aan een rotonde, die we driekwart nemen. De auto stopt: we hebben het gehaald!
‘Nou, ga dan?’ Mijn vriend kijkt me aan en geeft me een duwtje.
‘Ga jij maar eerst,’ zeg ik. Ik wijs naar binnen om te laten zien dat ik serieus ben.
Hoofdschuddend stapt hij uit en beent naar binnen. Vrouwen, geen peil op te trekken.
Nou, hij is niet de enige die verward is. Ik zit verbijsterd in de stoel. De buikkrampen zijn weg. What the hell? Dit meen je niet.
Als het mijn beurt is blijven de resultaten uit. Niks, nada, noppes. Ik geeft het op en tien minuten later loop ik terug naar de auto en laat me in de passagier stoel zakken. Kan ‘ie? ‘Ie kan, hoop ik.
Waren het de zwaailichten? De schrik? Het schuldgevoel voor het licht overtreden van de verkeersregels? Roept dat soort dingen niet juist het tegenovergestelde op? Wat er ook gebeurde, de rest van de reis verloopt voorspoedig, en tegen 16 uur draaien we de oprit van ons tijdelijke huisje op. Werkelijk alles is mooi en niets straalt ‘gammel’ uit. Het huisje is smaakvol ingericht, en de tuin is fantastisch. Hoewel de griep me nog niet heeft verlaten, voel ik me een stuk beter.
Gisteravond heb ik zelfs genoeg energie om een maaltijd te bereiden met de boodschappen die Victor is gaan halen (rijst, vis, groenten), en erna lopen we hand in hand langs het IJsselmeer. Wat heb ik mijn dagelijkse wandelingen gemist. Ik snuif diep de frisse lucht op. ‘Ik ruik de Zuiderzee,’ zeg ik. Ondanks dat Victor me verzekert dat dat onmogelijk is, ruik ik de zee. Of ruik ik het stralende begin van de twee laatste vakantieweken? Ik denk het laatste.







