Ga je in dit nieuwe jaar samen met mij op zoek naar MAGIE? Het is mijn woord voor 2023.
Magie, zul je denken? Dat bestaat toch helemaal niet? Maar ik heb het niet over hocus-pocus trucs, of het rondzwaaien met een toverstaf. Hoe gaaf ik J.K. Rowlings’ creatie ook vind, Harry Potter bestaat niet echt.
Wat dan wel?
De magie die leeft in mens, dier en natuur. De vonk die ontstaat als twee mensen elkaar herkennen, niet van buiten, maar van binnen. De ogen van iemand anders zien oplichten als die iets moois ziet. Jou ziet!
Een hond die zich vol vertrouwen tegen je aandrukt, een kat die zich nestelt op je schoot. De stilte in een bos die geen stilte blijkt te zijn, maar vol leven is, gefluit, gezang, geritsel. Is het een muis of een konijn? Misschien wel een heel ander wezen! 😉
De magie die in jou leeft. Dingen die in en om jou heen gebeuren die je niet rationeel kunt verklaren. Toeval, intuïtie, gevoel. Je kunt het ook energie noemen als je dat fijner vindt.
Want er moet meer zijn dan oorlog, haat, woede, onverschilligheid en geweld. Laten we op zoek gaan naar fijne dingen, klein en groot. Laten we zelf een tegenhanger zijn van alle narigheid. Daarvoor hebben we alle kracht en hulp nodig die we kunnen krijgen, verklaarbaar en onverklaarbaar. Durf om hulp te vragen. Sta open voor verrassingen. Doe eens gek en volg die spontane inval. Wie weet waar het toe leidt.
Ik wens je een betoverend 2023, met iedere dag een beetje magie. Net genoeg om iedere dag te laten glanzen en speciaal te maken. Een gouden moment, een gebeurtenis om bij stil te staan, om stilletjes of uitbundig van te genieten.
WELK WOORD IS JOUW LEIDRAAD VOOR HET KOMENDE JAAR?
De afgelopen maanden, jaren inmiddels, heb ik voor en na mijn job keihard gewerkt aan mijn eerste boek: een feelgood roman die zich afspeelt in mijn geliefde Zuid-Limburg. Vroege uurtjes, te late avonden. Zondagmiddagen, mei- en herfstvakanties. Het was een intensief proces van dromen, plotten, plannen, research doen, schrijven, schrappen, nog meer schrijven en herschrijven. Iedere dag weer!
En het heeft gewerkt: gisteren, op tweede kerstdag, heb ik de eerste versie van ‘De Mergelier’ verstuurd naar mijn proeflezers! Wat ben ik trots. En wat ben ik gespannen om mijn geesteskind uit handen te geven. Niet meer schaven, geen scènes meer schuiven. Hoe valt het boek in de smaak? Leest het vlot, blijft de lezer geboeid, klopt de volgorde, zijn de personages interessant genoeg – personages en locaties die intussen echt voor mij bestaan. Ze maken deel uit van mijn dagelijkse leven, als een andere dimensie die over de werkelijkheid ligt.
Over een maand weet ik meer en kan ik waar nodig (weer) herschrijven. Daarna gaat ‘De Mergelier’ naar mijn schrijfcoach en pas ik het manuscript op haar aanwijzingen verder aan. Tegelijkertijd ga ik op zoek naar een uitgever. Het traject loopt dus een eindje door, maar voor nu heb ik een mijlpaal behaald. En kan ik starten met deel 2. Heb er nou al zin in!
Er liggen twee enveloppen op mijn bureau: een oproep van de huisarts voor een griepprik en eentje voor een corona vaccinatie. Ik besluit de eerste te negeren en maak een afspraak voor de tweede.
Rond het middaguur wandel ik op mijn gemak langs de Bredase wegen. Zon en schaduw overspoelen de bebladerde trottoirs en ik snuif de herfstlucht diep in mijn longen. Te snel naar mijn zin spot ik de gele hesjes. De verkeersregelaars hebben maar weinig te doen en behulpzaam wijzen ze me de ingang. Het mondkapjesgebod laat zich weer gelden. Hoe ging dat ook alweer? Touwtjes een halve slag draaien en om je oren haken.
Quasi-beschermd door deze papieren barrière loop ik door naar de balie, waar een jonge man het door mij ingevulde formulier bestudeert.
‘Heb je wel eens een anify… een anafa…’ Hij wendt zich hulpzoekend naar een collega, die ‘anafylactisch’ prevelt. Ik schud mijn hoofd. Gelukkig hebben mijn allergieën me nog nooit in een shock doen belanden.
De dranghekken laten een verlaten route zien, en via een gesprekje met een arts mag ik doorlopen naar de stoel bij de prikcabines. Nog voordat ik de lees-app kan starten wordt me gevraagd of ik mee wil komen. Maar natuurlijk! Spijkerjasje uit en linkermouw verder omhoog stropen. De verpleegkundige babbelt ontspannen en voor ik het besef trekt hij de naald alweer uit mijn arm. Op naar de volgende halte: de 15 minuten stoel. Ik cirkel wat met mijn arm en beantwoord Wordfeud-uitdagingen. Heerlijk, zo’n kwartiertje verplicht stilzitten!
De route terug loopt langs achteraf gangetjes en portalen naar een brede deur die zich magisch opent. Daar is de zon weer, de wind. Snel trek ik het masker van mijn gezicht en zwaai naar de vrouwelijke verkeersregelaar. Nog steeds is het rustig bij deze GGD-locatie. Haar collega spreekt me aan.
‘En, is het gelukt?’
De man wil zich alweer omdraaien als hij ziet hoe ik spijtig mijn hoofd schud.
’Nee? Wat is er gebeurd?’ Zijn stem klinkt gealarmeerd.
‘Tja, mijn spieren zijn te hard,’ flap ik eruit, ‘de naald wilde er niet in.’
Tot mijn verbazing spert de man zijn ogen wijd open.
‘Oh, en nu dan?’ vraagt hij ongerust.
Hij is bloedserieus! Hoe dan?
Ik lach en geef hem een naar ik hoop geruststellend schouderklopje. ‘Nee joh, het was maar een geintje!’
Met een brede grijns en actief zwaaiende armen loop ik terug naar Avans. Nodig of overbodig, vaccinatie 4 is een feit.
Zomervakantie 2022 voelt een beetje gammel. Of ben ik het die gammel is, en projecteer ik slechts mijn eigen gevoelens?
De eerste vakantieweek begint met werken (ja, ik spoor niet), gevolgd door migraine en… verder niks, dat vat het eigenlijk wel samen.
De week erna is gelukkig veel leuker en eindelijk voelt het als vakantie! De geweldige schrijfervaring met een schrijfmaatje; Indian Summer, die mij mee uit rijden neemt; een zonnige proefdag bij brouwerij Frontaal, waar ik een zalige stout proef met tonen van chocolade en koffie, plus nip aan een drankje dat – echt waar – ‘Marion’ heet en eigenlijk geen bier maar mede (honingdrank) is; op bezoek bij een tante, omringd door wespen en paarden; een inspirerende coachcall. En lezen, heerlijk lezen en uitrusten. Ik geniet en voel de spanning zakken.
Maar dan arriveert vakantieweek 3. Maandagavond overal spierpijn en doodmoe. Zo gek deed ik toch niet op het paard? Ik trek het niet meer en ga vroeg naar bed. In het holst van de nacht word ik overvallen door buikkrampen. Ze golven door mijn hele lijf en banen zich een weg naar buiten, maakt niet uit hoe. Maakt ook niet uit hoe lang. En zo breng ik de volgende vier dagen door, met als metgezel een fikse buikgriep. Verdere details mag je zelf invullen. Yoghurt en fruit houden me min of meer overeind, tenminste genoeg om me van bed naar bank en weer terug te brengen. Het moge duidelijk zijn waar mijn gammelheid vandaan komt.
En dan is het zaterdag, de dag dat we worden verwacht in Andijk in Noord-Holland. Voor het eerst eet ik vast voedsel in de vorm van knäckebröd. ‘Denk je dat je reis aankunt?’ Als ik stoer knik, sleept Victor mijn met veel zweet en beven ingepakte koffer naar beneden en brengt hem naar de auto. Ik glijd naast hem en sluit mijn ogen. Vamos!
De zon schijnt, we zoeven over het asfalt en ik ontspan. Over maximaal twee uurtjes zijn we bij ons huisje. Life is good. Dan knipperende waarschuwingsborden, die ons manen de snelheid te matigen tot 70 en dan 50 km/u. Dat laatste getal is alleen om je te stangen. Gegarandeerd dat je nooit zo snel rijdt als 50 je monter aanmoedigt om gas te geven, omdat een blikkerende stroom van vehikels je de weg verspert. Het is file, en niet zomaar een file: een vol uur oponthoud voor de brug van Gorkum. En waar ik al die tijd bang voor ben, gebeurt natuurlijk: de buikkrampen komen terug.
Niks zeggen, niet aan denken. Tien minuten later parelen zweetdruppels op mijn voorhoofd. Mijn onrustig over mijn buik dwalende handen zeggen Victor genoeg. ‘Zoek het dichtstbijzijnde tankstation,’ raadt hij me aan, ‘dan gaan we daar naar toe.’ Jongens toch, weet je hoe ver een afslag is die 1.2 km verderop ligt, als je stilstaat? Geloof me: heel ver weg. Haast te ver weg. Intussen rijden auto’s ons rechts voorbij, over de vluchtstrook. Mijn partner werpt een blik op me en vraagt of wij… ‘Al is het een boete van honderden euro’s,’ vult hij aan. Ik schud mijn hoofd en concentreer me op het dichtknijpen van mijn ogen. De pijn is fel en knijpt met interne vingers in mijn ingewanden. Gewoon negeren dat kreng. Niks aan de hand, komt goed, keep breathing.
De minuten tikken voorbij en de afslag komt tergend langzaam in zicht. Als het nog ongeveer 50 meter is, sis ik ‘Gaan, nu!’ Dat kleine stukje zal iedereen ons vergeven, toch? Victor rijdt voorzichtig over de witte streep. Hij geeft gas en ik haal opgelucht adem. ‘Hmm, ik zie zwaailichten achter ons,’ merkt hij nuchter op.
Jezuschristusnogantoe! Verschrikt ga ik rechtop zitten en tuur in de spiegel. Hoe dan?! Het lijkt wel een film die vertraagd wordt afgespeeld. Dan draait een andere auto de vluchtstrook op en ontneemt ons het zicht op de dreigende lichten. ‘Gassen met dat ding.’ Ik wil geen obstructie zijn van een hulpdienst. Bovendien is de vakantie al duur genoeg zonder een bekeuring.
Stoplichten leiden ons naar links en in een normaal tempo rijden we over de provinciale weg, terwijl de tegenliggers zich aansluiten tot een slang, allemaal kien om de snelweg op te draaien. Met het raam wagenwijd open echo ik Google maps en geef Victor rij-aanwijzigingen. Het tankstation ligt aan een rotonde, die we driekwart nemen. De auto stopt: we hebben het gehaald!
‘Nou, ga dan?’ Mijn vriend kijkt me aan en geeft me een duwtje. ‘Ga jij maar eerst,’ zeg ik. Ik wijs naar binnen om te laten zien dat ik serieus ben. Hoofdschuddend stapt hij uit en beent naar binnen. Vrouwen, geen peil op te trekken. Nou, hij is niet de enige die verward is. Ik zit verbijsterd in de stoel. De buikkrampen zijn weg. What the hell? Dit meen je niet. Als het mijn beurt is blijven de resultaten uit. Niks, nada, noppes. Ik geeft het op en tien minuten later loop ik terug naar de auto en laat me in de passagier stoel zakken. Kan ‘ie? ‘Ie kan, hoop ik.
Waren het de zwaailichten? De schrik? Het schuldgevoel voor het licht overtreden van de verkeersregels? Roept dat soort dingen niet juist het tegenovergestelde op? Wat er ook gebeurde, de rest van de reis verloopt voorspoedig, en tegen 16 uur draaien we de oprit van ons tijdelijke huisje op. Werkelijk alles is mooi en niets straalt ‘gammel’ uit. Het huisje is smaakvol ingericht, en de tuin is fantastisch. Hoewel de griep me nog niet heeft verlaten, voel ik me een stuk beter.
Gisteravond heb ik zelfs genoeg energie om een maaltijd te bereiden met de boodschappen die Victor is gaan halen (rijst, vis, groenten), en erna lopen we hand in hand langs het IJsselmeer. Wat heb ik mijn dagelijkse wandelingen gemist. Ik snuif diep de frisse lucht op. ‘Ik ruik de Zuiderzee,’ zeg ik. Ondanks dat Victor me verzekert dat dat onmogelijk is, ruik ik de zee. Of ruik ik het stralende begin van de twee laatste vakantieweken? Ik denk het laatste.
Al vele jaren vertrouw ik mijn gedachten toe aan (digitaal) papier, waarna ik veel – maar niet alles – met jullie deel. Deze schrijfsels variëren van columns tot haiku’s, van poëzie tot fotogedichten. Maar altijd was daar de wens om een boek te schrijven. Een roman. Waarover? Tja, waarover niet? In het plot dat ik bedacht had zaten elementen uit diverse genres: het was romantisch, er was wat magie, een moord hier en daar, een mysterie en ook nog een snufje humor. Kortom: het was een allegaartje. En ik kwam maar niet vooruit.
‘Dat is helemaal niet vreemd,’ zei schrijfcoach Giovanna Jansen, toen ik haar begin 2021 vroeg me te helpen bij het schrijven van mijn boek. ‘Al die genres zorgen ervoor dat je geen richting kunt bepalen. De eerste opdracht die ik van haar kreeg was dan ook: kies een genre. ‘Ja maar…’ ‘Nee echt, slechts één genre.’ ‘En als…’ ‘Eentje! ‘Dammit!’ Dit laatste dacht ik alleen maar. 😉
Dit betekende dat ik mijn plot drastisch moest aanpassen en zo goed als opnieuw kon beginnen met mijn manuscript. Het betekende dat ik scènes moest schrappen die me dierbaar waren, ideeën waarvan ik hield moest ombouwen. Dat ik er alle fantasy-elementen uit sloopte. En je mag rustig weten dat dat helemaal niet leuk was. Ik zette echter door en hield vol, daarbij gesteund door Giovanna, die richtingaanwijzers uitzette, die me onvermoeibaar aanmoedigde via dagelijkse en wekelijkse nieuwsbrieven vol tips en weetjes, via appjes en tijdens onze coachgesprekken. Niet alleen informatief en inspirerend, maar ook nog eens heel gezellig.
Naast mij heeft Giovanna nog meer coaching klanten, en op een zonnige zaterdag in mei togen wij vanuit allerlei windstreken naar Den Haag voor onze eerste live dag ‘Over schrijven gesproken’. Een dag waarin we elkaar leerden kennen, ervaringen uitwisselden, veel tips kregen en vooral ook onze schrijfproblemen en -uitdagingen deelden. Want het is best moeilijk om de discipline op te brengen om (bijna) iedere dag te schrijven, broodnodig om een schrijfroutine en dito spieren te ontwikkelen. Er passen haast geen ringen meer om mijn vingers. 😉
Afbeelding: Pixabay
Afgelopen woensdag ging ik bovendien nog met een van de deelnemers aan de live dag schrijven in een café, iets waarvan ik al heel lang droomde. We ontmoetten elkaar bij In Kannen en Kruiken en kletsten al gauw alsof we elkaar al jaren kenden. Thee, koffie, gebak, een heerlijke lunch en zeer productieve schrijfsessies van drie maal een half uur. Fantastisch! Schrijven is normaal gesproken een eenzame bezigheid, en dit was een aangename afwisseling. Er komt zeker een vervolg! Al was het maar om dat zalige chocoladetaartje. 😀
Inmiddels is mijn manuscript ver gevorderd. Mijn eerste boek De Mergelier, dat zich afspeelt in Zuid-Limburg, is een feelgood roman, een genre dat gemiddeld rond de 80.000 woorden telt. En ik heb er inmiddels 130.000 geschreven! Nou, appeltje eitje, je bent klaar, denk je misschien? Helaas pindakaas – om maar in de levensmiddelen te blijven – zo werkt het niet. Het verhaal zit nog vol hiaten, omdat ik niet chronologisch heb geschreven, maar kriskras door het verhaal ben gevlogen. Een duidelijk leerpunt voor mijn volgende roman. Ik wil de personages verdiepen, zaken een achtergrond geven, lijnen verbinden. Ik moet dus nog steeds aan de bak.
Vanmorgen hadden Giovanna en ik weer een coachgesprek, waarbij we eindigden met het vaststellen van mijn schrijfplan voor de komende tijd: neem de kortste route naar het eind! Geen leuke nieuwe ideeën meer uitwerken, geen omwegen of uitstapjes meer. Nee, mijn opdracht is de actielijst die ik in de meivakantie opstelde afwerken en er een einde aan breien. En daarna moet ik die 130.000 woorden zien terug te brengen naar maximaal 100.000, door scènes (en personages) die niet echt nodig zijn voor de plotlijn te verwijderen uit het boek. Ja echt, verwijderen, doorstrepen, weg ermee. Als geliefde personages – die voor mij haast zijn gaan leven – niets toevoegen, de nek omdraaien. En je moet weten dat ik mijn fantasy-karakter nog steeds enorm mis!
Net als op iedere reis neem je echter afscheid van mensen die je ontmoet, en maak je ruimte voor nieuwe vrienden, nieuwe ervaringen… en een nieuw boek. Want je denkt toch niet echt dat ik zinnen die ik met zoveel enthousiasme en liefde heb geschreven, zomaar ga deleten? Nope, ik ga ze verplaatsen, herschrijven, een nieuw verhaal vormgeven – precies zoals Giovanna mij adviseerde: niets echt weggooien, je weet nooit wanneer je de scène kunt gebruiken. Voor een een vervolg bijvoorbeeld. Want mijn schrijfreis is nog lang niet ten einde. Hij is veel te leuk! ❤
Na een broodnodige en fijne Body Stress Release sessie spoed ik me over de Bredase fietspaden. De temperatuur is nog steeds hoog, en wordt nog verder verhoogd door het drukke verkeer dat nijdig langs toetert. Ik haal een gehelmde man op een fiets in. Hij zwaait enthousiast naar een passerende bus, maar de buschauffeur kijkt niet op of om. Dan valt me het molentje op zijn stuur op dat in vrolijke kleuren draait in de wind, zijn veiligheidshesje en de zilveren haren onder een stevige fietshelm. Ik knik vriendelijk naar hem en zet druk op de trappers. Ik wil naar huis, het is bijna zes uur. Achter me hoor ik de man in zichzelf praten.
Terwijl aan mijn linkerhand een onafgebroken rij auto’s met vaak opflitsende rode lichten en uitlaatgassen vooruit kruipt, ontvouwt zich aan mijn rechterhand een mooi landschap met veel groen en een meertje: een oase van rust. Kon ik daar maar fietsen, denk ik, en droom weg over de vakantie die op handen is. Drie stoplichten later sta ik niet al te geduldig op groen te wachten, en voel hoe een fietser zich schuin achter me opstelt. Dan bast een stem. ‘Mevrouw?’
Ik draai me om en zie de man in het oranje hesje staan.
‘Mevrouw, mag ik u wat vragen?’
Natuurlijk mag dat. Ik knik en hij vervolgt, ‘Als daar fietsers vandaan komen,’ – hij wijst naar links – ‘wie heeft dan voorrang?’
Hij kijkt me vrijmoedig aan.
Het is een erg druk kruispunt. Rijen auto’s staan opgesteld, en ook op het fietspad is het een drukte van belang. Ik neem de situatie in me op en leg hem uit dat fietsers die van rechts komen altijd voorrang hebben, en dat in deze situatie hij dus eerst mag.
De man knikt aarzelend en vertelt hoe een groep fietsers hem had gesommeerd te stoppen omdat zij voor wilden gaan.
‘Nou, dan hadden zij geen gelijk: jij had het bij het juiste einde.’
De man knikt opgelucht. ‘En, als ik dus van die kant kom, dan…’
‘Dan hebben zij voorrang en moet jij stoppen. Plus natuurlijk altijd voor een rood stoplicht hè. Je mag alleen fietsen als het stoplicht groen is.’ Weer knikt hij.
‘En een bus?’
Ik denk even na. ‘Weet je wat,’ zeg ik. ‘Voor een bus moet je altijd stoppen, waar hij ook vandaan komt. Want die is heel groot, en de chauffeur kan misschien niet alles goed zien.’ Ons licht is inmiddels op groen gesprongen en ik voel de drang om hem te beschermen in me opkomen. Ik besluit bij hem te blijven.
We fietsen zij aan zij, veel langzamer dan ik normaal doe, en een gevoel van rust overspoelt me. Scooters rijden volgens hem als gekken, en ik geef hem groot gelijk. Dan vanuit het niets.
‘Mensen zijn mooi, mevrouw.’
Verrast door deze uitspraak kijk ik op, en beaam dat dit zeker het geval kan zijn. Zijn woorden gaan regelrecht naar mijn hart.
‘Maar als een bus over je heen rijdt, dan ben je niet meer mooi.’
Lachend zeg ik, ‘Dat klopt, dan is helemaal niemand meer mooi.’ Ondanks het lugubere idee giechelen we samen.
Het pad slingert langs een tankstation en ik neem de leiding, tegemoetkomende fietsers ontwijkend. Als we weer naast elkaar fietsen wijst de man naar het tankstation. ‘De toiletten stinken daar.’ Hij rilt zichtbaar. ‘Ik ben er wel eens gaan kijken, maar dat doe ik niet meer hoor. Die zijn veel te vies.’
Blijkbaar komt hij hier vaker, en ik vraag hem waar hij naar toe gaat, maar verder dan ‘Prins… iets met Prins…’ komt hij niet. Hij raakt even van streek en lijkt kwaad op zichzelf dat hij niet op de naam kan komen. ‘Hier rechtdoor, en dan naar links. Maar niet helemaal naar de Haagse Beemden hoor,’ zegt hij, ‘en ook niet het centrum.’
‘Maar wel in Breda?’
Hij knikt.
‘Bedoel je misschien Princenhage,’ probeer ik?
Zijn gezicht klaart onmiddellijk op, want dat is inderdaad zijn bestemming.
Ik complimenteer hem met zijn mooie e-bike, en hij wijst naar het gekleurde molentje. ‘Deze zat al op mijn kinderfiets, en toen op de volgende, en de volgende. En nu op deze.’ vertelt hij trots. ‘En ik zit al bijna op 1000 kilometer!’
‘Dan heb je al heel wat gefietst,’ zeg ik bewonderend. Zijn fiets blijkt technisch vernuftiger te zijn dan de mijne, want hij kan precies zien hoe ver hij nog kan fietsen op de batterij. Dan wijst hij naar zijn fietshelm. ‘Ik ben een keer met de fiets gevallen, heel hard. Met mijn hoofd tegen een boom, en de helm die ik toen droeg was helemaal kapot.’
De bomen langs het fietspad staan zwijgend in het gelid en onthouden zich diplomatiek van commentaar. Ik kijk hem bezorgd aan.
‘Ze kwamen me ophalen in het ziekenhuis, ik had een lichte hersenschudding. En de politie heeft op mijn fiets gepast.’ Glunderend deelt hij dit detail. Dan verstrakt zijn gezicht en hij wijst op mijn hoofd. ‘Mag ik u een advies geven, mevrouw? U moet ook zo’n helm kopen. Dat is veel veiliger.’ Zijn lichtblauwe ogen kijken me ernstig aan en weer valt me de combinatie van eenvoud en wijsheid op, van volwassene en kind. Ik zeg hem dat ik erover zal nadenken. Wie beschermt nu wie?
We trappen inmiddels iets harder, want we gaan bergop. Gelukkig werkt de ondersteuning goed en zijn we al snel de heuvel over. Hij knijpt fanatiek zijn remmen ver in en heel voorzichtig dalen we af naar het volgende deel van de route.
‘Weet je wel hoe je moet fietsen?’ Inmiddels ben ik een beetje bezorgd dat hij misschien verdwaalt, maar al snel blijkt dat hij inderdaad feilloos weet waar hij naar toe moet. Hij wijst mij zelfs behulpzaam het tunneltje dat ik moet nemen om naar mijn dorp te gaan.
Met een zwaai nemen we afscheid.
‘Als u mij ooit nog een keertje ziet fietsen, mevrouw, roept u dan gerust “Sjef, wacht even!” Dan blijf ik staan!’
Ontroerd beloof ik dat ik dat zeker zal doen. Want zo’n cadeautje als deze rit laat ik mij nooit meer ontgaan. Mensen zijn inderdaad mooi, zachtaardige Sjef. En jij bent een van de mooisten.